Niets

niets

Tja, soms zijn er van die dagen. Je kan je vinger er niet op leggen, maar er gebeurt gewoon niets. Al een aantal dagen word ik geconfronteerd met dat niets. Ik weet eigenlijk niet wat me overkomt. Normaal gesproken gebeurt er altijd wel wat. Ik liep laatst in de Haarlemse Cronjé met het vaste plan om iets leuk te kopen. Je zou zeggen aanbod genoeg, maar waar ik ook naar binnen ging ik kon het gewoon niet vinden, verkopers werden er gek van, ze haalden van alles tevoorschijn maar er was niets waar ik van uit mijn bol ging. Gefrustreerd stapte ik in mijn pas schoongemaakte autootje, waarin ik probeerde troost te vinden in iets te snaaien. Het handschoenenkastje bood alleen een zonnebril en een handboek voor een Renault Clio, dus weer niets.

Ik opperde het idee om mijn teleurstelling teniet te doen en iets te gaan eten op het Bloemendaalse strand. Heerlijk achter het glas een lekker bordje carpaccio en een biertje. Vol verwachting ging ik op weg. Het was heerlijk rustig op de weg en ik genoot van de gedachte aan het biertje en de carpaccio. Ik parkeerde mijn auto en in gestrekte galop spoedde ik me naar het strand. Mijn teleurstelling was groot, naar beneden kijkend trof ik een gesloten etablissement aan. De ingang was afgezet met rood en wit geblokt gevarentape, weer niets dus. Navraag leerde me, dat iemand een schoen had weggeschopt waarin nog een voet bleek te zitten. Ik schrok in eerste instantie, immers dat was mij in een eerder verhaal -Historie- ook overkomen.

Een zucht van ongemak ontsnapte aan me en ik keek sjachie voor me uit naar de horizon. Normaal zie je daar wel een schip, een meeuw of vlieger, helaas ook niet dus weer niets. Ik begon me licht ongemakkelijk te voelen, immers daar sta je dan met niets, een lege maag en kijkend naar niets. Plots werd er aan mijn shirt getrokken, verrast dacht ik “ha leuk iemand vraagt mijn aandacht” en dat is niet niks, dus toch iets. Ik draaide me om naar de aandacht vragende persoon.

Een klein kromgetrokken oud vrouwtje in een elektrisch aangedreven rolstoel keek mij hoopvol aan. Haar rechterhand zat als geklonken aan de joystick en haar linker begroef zich nog in de zoom van mijn shirt. Ze vertelde me dat ze vanuit het Zandvoortse Huis in de Duinen helemaal naar hier was gereden en graag even wilde pootjebaden in de zee aan het Bloemendaalse strand. Of ik haar even naar beneden wilde duwen. Wouw dacht ik zo, helemaal vanuit Zandvoort? Daar is toch ook strand. Maar goed ze zal daar wel een goede reden voor hebben gehad. Ik had zo iets van, dit wordt weer niets. Ik haalde mijn goede gevoel naar boven als behulpzame burger en heb haar met rolstoel en al aan de rand van het zand gebracht. Ik gaf haar een hand en wenste haar een fijne dag en liep terug naar boven.

Halverwege keek ik nog even om en zag haar hevig met haar handen naar me zwaaien. Ik was zo vrij om dat te vertalen als vrolijk gezwaai. Ik zwaaide dus even vrolijk terug. Leuke, aardige dame dacht ik nog. Bovenaan gekomen zwaaide ze nog steeds. Ik stapte in de auto met als doel om iets eetbaars te gaan zoeken. Echter wat later in de auto drong het tot me door dat ik haar wellicht naar de zee had moeten brengen, immers het zand werkt nu niet bepaald mee om de wieltjes rond te draaien. Immers ze wilde nog wel zo graag pootjebaden.

Ik voelde een lichte dissonantie mijn brein indringen dat mij naar een drang voerde om om te keren en het arme schepsel alsnog verder te helpen. Echter de parallel gaande gedachte om ook haar zwaar geveterde laarsjes te moeten uittrekken. Alsmede de wellicht vrijgekomen pedigeuren te moeten ondergaan en de kans bij vloed op elektrocutie en de bijbehorende stuiptrekkingen, bracht mij toch weer terug uit de dissonantie. Ik drukte de richtingaanwijzer weer in de neutrale stand en vervolgde mijn weg.

Er zal vast wel een goede Samaritaan zijn langsgekomen die haar naar de rand van de branding heeft gebracht. Nu maar hopen dat er ook weer iemand zo vriendelijk zal zijn om haar weer terug naar boven te brengen. Zout is immers zo slecht voor de duurzaamheid van de rolstoel en zwemmen met zo’n ding aan al helemaal lastig

Eenmaal thuisgekomen schonk ik een colaatje-vieux in, sneed een worst aan en plofte met een lege maag op de bank. Amber de poes pakte gelijk haar kans en vleide haar lijfje tegen mijn schenen en miauwde hoopvol om wat lekkers, ik kon haar amberkleurige vragende oogjes niet weerstaan en gaf heer een liefdevolle aai en een stukje worst. Weer terug op de bank kwam ook Plato de kater even langs en kroop naast mij. Heerlijk met zijn drieën op bank kijkend naar buiten en knabbelend op een stukje worst. Ik dommelde weg en droomde de dag verder. Toch nog iets. De liefde van je twee viervoeters en wat in je maag.

Bartje

ekster

Het jongetje holde vrolijk rond op het grasveld dat zich uitspreidde achter zijn ouderlijke huis. Hij vond het leuk om achter de vlinders aan te hollen, die in groten getale aanwezig waren in de vlinderstruiken die de tuin omzoomden. Bartje is zo’n jongetje waar iedereen verliefd op wordt. Een open gezichtje waarin een paar grote vragende helder blauwe ogen onbevangen de wereld inkijken. Op zijn bolletje kleine blonde krulletjes. “Mamma, kom je me helpen, dat is zo leuk gilde hij.” Mamma was echter druk bezig met het ophangen van de was. Terwijl hij huppelend zijn passie volgde, viel er even verderop een wit zwart schepsel uit de boom. Verschrikt bleef Bartje staan. Wat was dat nou? Zijn hartje klopt snel van opwinding, de spanning nam toe. Langzaam liep hij naar de plek toe. Wat zou er gebeuren, was het iets engs? De plek bij de boom kwam in het zicht en daar zag Bartje een kleine wit-zwart jong vogel liggen.

Hij liep hard naar mamma er riep; “Mama kom is, kom is kijken mamma?” Ze keek vrolijk om naar haar rennende oogappel. Toen hij bij haar kwam trok hij aan haar spijkerbroek en zei; “Kom mama er ligt een klein vogeltje. Is zo uit de boom gevallen.” Mama kon zijn blik niet weigeren en liep met Bartje naar de plek bij de boom. En ja hoor daar lag een jonge ekster. “Mam wat zielig hè? Moeten vogeltje redden mam!” En mama pakte voorzichtig het kleine schepsel op. Het was klein, maar toch al redelijk in het verenkleed. Wellicht had het geprobeerd om het vliegen te oefenen en was het uit het nest gevallen. Ze namen het kleintje mee. Mama maakte een mooi nestje in een doos met wat verdorde bladeren, takjes en kledingmot uit de filter van de droger. “Zo goed?” Vroeg mam. “Jaaaa leuk ik heb een vogel!!!!” gilde Bartje het uit. “En hij heet Luuk, goed Mam?” “Ja maar hij moet eten” zei Mama. “Dus ga maar wurmpjes voor Luuk zoeken.” Bartje wist waar die te vinden waren, immers hij tilde altijd elke steen op die hij zag en daar waren de wurmpjes te vinden.

Luuk groeide gestaag en Bartje en Luuk waren onafscheidelijk. De ekster Luuk werd een mooie glanzende vogel en bleef altijd in de buurt rondom het huis. Als Bartje buiten was, fladderde Luuk met hem op en soms bleef hij op zijn schouder zitten en kreeg hij wurmpje gevoerd. Bartje groeide op tot een leuk jochie en praatte honderd uit over zijn vriend Luuk aan een ieder die het geduld had om te luisteren.

Maar op een dag ging het niet goed met Bartje. Hij bleef ziek thuis. Luuk zat stil op een tak en keek om zich heen waar zijn maatje bleef. Ik weet niet of een ekster “vreemd” kan ervaren, maar laten we aannemen dat hij dat vond, goed? Een grote witte auto met blauwe lampen arriveerde bij het huis van Bartje en Luuk zag dat Bartje in dat rare ding werd geschoven. De auto reed met veel lawaai en geluid van het terrein af. Ondanks dat Luuk er hevig van schrok vloog hij op en probeerde dat lawaaiding te volgen. De ziekenwagen verdween snel uit het zicht het ging te snel voor Luuk. Hij landde op de eerste de beste tak en keek naar de plek waar hij het lawaaiding zag verdwijnen. Dagen achtereen kwam Luuk terug naar de boom om op de tak te zitten, kijkend naar die plek. Daar waar zijn maatje verdwenen was.

Bartje bleek heel erg ziek te zijn en moest een lange tijd in het ziekenhuis verblijven. Hij was al zijn mooie krulletjes kwijt en keek treurig en grauw de ziekenkamer in. Zijn ouders zagen er vermoeid en angstig uit. “Mam, heb je Luuk nog gezien?” Vroeg Bartje. “Nee” zijn mams. “Ik heb ‘m al vier weken niet gezien. Net zolang als jij al in het ziekenhuis ligt lieverd.” “Ik mis hem zo mam. Ik zou zo graag weer even met een willen spelen en kletsen. Ja Mam, dat deden we altijd als ik onder de boom zat en Luuk op een tak boven mij. Er zal toch niets met hem gebeurd zijn hé Mam?” “Ik weet het niet lieverd.” Tranen welden op en ze slikte de brok in haar keel weg. “Ik weet het niet schat. Ik zal naar hem uitkijken oké?” “Ja mam dat is fijn mam.” Bartje draaide zich een beetje om en keek beteuterd naar het raam, misschien kwam Luuk wel.

De dagen gingen voorbij en langzamerhand knapte Bartje op. Luuk verdween geen moment uit zijn gedachte. En ja hoor er kwam eindelijk goed nieuws, de therapie sloeg aan bij Bartje en hij mocht naar huis. Al moest hij wel regelmatig teruggekomen voor controle had de dokter gezegd. Bartje was super blij. Hij mocht weer naar huis. Terug naar zijn grote vriend. Terug naar Luuk en de boom. Jippieee.

Luuk had dagenlang op de tak gewacht, maar zag Bartje niet meer terugkomen. Luuk ging terug naar de plek waar hij was opgegroeid en zocht de boom en tuin op waar hij zich veilig voelde. De tuin van zijn vriend met de krulletjes. Vele manen en zonnen gingen voorbij en ook in de tuin begon het vreemd te worden zonder zijn vriend. Langzaam aan werd de kring steeds wijder en zijn vlucht steeds verder weg. Soms kwam hij dagenlang niet in de boom waar zijn nest was. Het beeld en de binding met het jongetje met de krullen vervaagde langzaam. Luuk ging zijn eigen weg en bouwde een territorium op binnen een straal van zo’n driehonderd meter rondom zijn boom. Echter de boom bleef altijd zijn thuisbasis. Luuk ging opzoek naar een ander maatje. De roep van de natuur riep.

Eindelijk naar huis dacht Bartje. Zwak, kaal en met een wit gezichtje waarin zijn grote ogen hulpeloos dreven werd hij in de auto van zijn ouders gezet. Eindelijk naar Luuk mijn vriend dacht hij. Niets was belangrijker dan dat. De gehele rit bleef hij naar buiten kijken om een glimp van Luuk op te kunnen vangen. Maar helaas Luuk was nergens te vinden. En ja hoor eindelijk in de verte zag hij zijn huis en de boom. Heerlijk thuis en Luuk dacht Bartje. “Mama, pappa mag ik naar de boom kijken waar Luuk is?” vroeg Bartje. “Nee lieverd, nog niet” zei zijn moeder. “Je moet eerst rusten. Het was een lange rit naar huis en je moet eerst wat aansterken.” “Ah mam toe nou, ik mis hem zo.” “ Nee schat eerst slapen en aansterken zodat je naar buiten kan zonder dat je weer ziek wordt.” Het duurde nog minstens 2 weken voordat Bartje zover was aangesterkt dat hij naar buiten mocht. Al die tijd keek Bartje naar buiten en zag soms Luuk de boom invliegen en daar werd hij warm van vanbinnen.

Het was bijna Lente en de zon begon sterker te worden. De warmte omarmde langzaamaan de natuur en de flora en fauna begon te verjongen in pracht. Bartje mocht naar buiten, hij trappelde van ongeduld, hij had Luuk alweer een paar dagen niet gezien en hij had dus heel wat te vertellen. Bartje moest nog wel een jas aan en mutsje op om het fragiele lijfje en zijn kale hoofdje te beschermen. Eindelijk ging de deur open en Bartje liep naar buiten. Hij probeerde te rennen maar dat hield hij maar kort vol. Vermoeid en buiten adem riep hij om Luuk. “Luuk! Luuk! Waar zit je? Luuk ik ben weer thuis!” Maar Luuk kon het niet horen Luuk was weg, niet op zijn nest. Bartje liep het hele erf af en keek overal waar ze met elkaar naar toe gingen en riep hem vele malen. Luuk was nergens te vinden. Teleurgesteld en met traantjes in de ogen liep hij terug naar het huis. Verdrietig viel hij in mama’s armen. “Luuk is er niet meer” snikte hij. “Mijn vriendje is weg mama.” Bartje zag er uitgeput uit. Ze gaf hem wat lekkers en stopte hem in bed om uit te rusten.

Luuk was druk, druk, druk ,druk. Enkele zonnen geleden was er een mooi ekstermeisje in zijn territorium gevlogen. En dat was spannend, hij deed zijn best om bij haar in een goed blaadje te komen en dat was gelukt. Hij had heel veel glinstertjes gevonden en zijn nest in de boom ermee versiert. Dat was bij haar in de smaak gevallen. Samen waren ze nu op pad om meer glinstertjes te vinden, immers zij wilde ook haar bijdrage aan het nest leveren. Ze waren ver van de boom weg, toen Luuk heel zachtjes wat hoorde. Was het Luuk, Luuk wat hij hoorde? Nee, dat zal wel niet en samen vlogen ze al kwetterend verder. Pas tegen het vallen van de zon kwamen ze terug op het nest in de boom om de volgende morgen na de maan weer weg te vliegen te zon tegemoet. Luuk en zijn vrouwtje Reza konden het goed vinden met elkaar. Na een paar zonnen bleef Reza op haar nest en legde 4 kleine eitjes. Reza en Luuk wisselden samen van het nest om de eitjes warm te houden.

Bartje was erg teleurgesteld en verdrietig dat hij zijn Luuk niet meer zag. Er was een leegte in hem gekomen en langzamerhand ging het weer bergafwaarts met Bartje. Mama en Papa gingen regelmatig in de tuin kijken of ze Luuk zagen, Ja ze zagen in de verte wel twee eksters maar die waren druk aan het vliegen. In de boom echter waren alleen wat musjes en koolmeesjes te vinden. Nee, Luuk was nergens te vinden. Papa en mama werden bang dat Bartje weer een terugval zou krijgen, temeer omdat Bartje weer pijn begon te krijgen. Ze belden de dokter en deze besliste dat het goed was om Bartje weer op te nemen in het ziekenhuis. Gewoon voor de zekerheid. Bartje ging de scan weer in. En bleef ter observatie een paar dagen in het ziekenhuis. Spannende tijden voor Pappa en mamma braken aan. Het duurde gelukkig niet lang voordat ze hoorden van de dokter wat er aan de hand was. “Mevrouw en meneer, Bartje is gelukkig gezond er is geen ziekte meer gevonden, het is niet teruggekomen.” Een zucht van verlichting ontsnapte aan hen. “Maar dokter wat is er dan met hem. Waar komt de pijn vandaan dan?” “Nou” zei de dokter. “Ik heb een tijdje met Bartje gekletst en hij vertelde mij van Luuk zijn vriend. Hij vertelde honderd uit wat hij allemaal met Luuk had meegemaakt. Maar dat Luuk nu weg is en hij Luuk erg mist. Ik denk zei de dokter dat hij een gebroken hartje heeft en dat daar de pijn vandaan komt.” Papa en mama keken elkaar aan en lachten opgelucht. De dokter glimlachte mee. Hij gaf hen een hand en zei dat Bartje weer mee naar huis kon.

Nee niet in een ziekenauto, maar gewoon in hun eigen auto reden ze naar huis. Bartje had een speeltje gekregen om zijn aandacht op iets anders te brengen. In eerste instantie lukte dat prima, echter hoe dichter ze bij huis kwamen, des temeer Bartje weer naar buiten ging kijken. Ze naderden het huis en de boom. Zijn gezichtje opende zich, zijn blauwe oogjes schitterde van opwinding en een schreeuw van blijdschap vulde de auto. “Luuk, Luuk, kijk papa en mama daar is Luuk.” Maar dichterbij gekomen zag Bartje dat het Luuk niet was. Ja het was wel een ekster maar niet Luuk. Luuk had een langere staart. Teleurgesteld zakte hij terug en sloot verdrietig zijn oogjes. Hierdoor zag hij niet dat de ekster in de boom vloog en even later een andere ekster Luuk wegvloog uit de boom. Thuisgekomen gaf ze de teleurgestelde Bartje een koekje en wat limonade. Het jochie staarde voor zich uit. “Mag ik even naar buiten Papa?” Natuurlijk jongen ga maar even buiten spelen. Maar niet te lang hè. Je bent nog niet sterk genoeg.

Bartje stapte naar buiten en liep naar het einde van het erf, ging op een uit een grote boom uitgehakt bankje zitten en keek de verte in. Hij zag een drietal kraaien wild en dreigend rondom een andere vogel vliegen. Ze vielen de vogel aan. Ik zal eens aan pappa vragen waarom ze dat doen, dacht hij. De vogel ontsnapte aan de drie en vloog met een grote boog richting Bartje. De vogel intrigeerde hem, het kwam hem bekend voor. Hoe meer de vogel dichterbij kwam des te meer kreeg het sombere gezichtje een blije uitstraling. Het is Luuk dacht Bartje. Ja het is Luuk. Bartje sprong van de bank en holde al gillend naar huis. “Papa, mama Luuk is terug. Jaaaaa Luuk is terug.” Papa en Mama renden naar Bartje die vrolijk wees waar Luuk vloog. Ja hoor, het was Luuk en hij had eten in zijn bek en vloog zo de boom in. Vrolijk danste Bartje in de rondte en riep Luuk bij zijn naam. Plots vloog een ekster weer de boom uit. Hé? Dacht Bartje, maar dat is niet Luuk. Bartje begreep er niets van. Hij wist toch zeker dat het Luuk was die de boom invloog. Bart ging een beetje verward weer naar binnen, echter de opwinding bleef. Strakjes werd het donker, dus maar tot morgen wachten. Eerst even slapen. Bartje wilde dat het snel de volgende morgen werd, dus na het eten vroeg hij of hij al naar bed mocht. Papa en mama waren maar wat blij dat Bartje alweer wat vrolijker was en vroeg naar bed wilde. Ze stopten hem samen in en doken achter de tv om naar “Wie is de slimste” te kijken.

Eerder op de dag werd Luuk er op uitgestuurd om voedsel te zoeken. Reza had honger en er waren nog meer bekjes te vullen. Vier wijd opengesperde krijsende snaveltjes vulden het nest. Luuk ging weer op pad. Hij wist waar goed voedsel te vinden was, alhoewel dat in gevaarlijk gebied was. Het werd bewaakt door drie agressieve zwarte buren. Maar Luuk was slim en wist ze altijd te snel af te zijn. Wij eksters zijn immers slimmer. Onder de boom waar de buren bivakkeerden stonden enorme struiken met lange paarse bloemtrossen en daar nestelden groene kruipende schepsels. Smakelijke goed gevulde rupsen. Laagvliegend om niet op te vallen vloog hij naar de struiken en hij zag dat de buren dommelend op een tak zaten te luieren. Hij vulde snel zijn snavel. Maar net toen hij wilde wegvliegen werd hij toch opgemerkt. Kwaad vlogen de drie naar beneden en probeerden ze Luuk de pas af te vliegen. Maar Luuk was behendiger en ontweek een paar aanvallen en vloog met een boog snel naar Reza. Hij was bijna bij de boom, toen hij beneden een mensje zag dansen en het gilde Luuk, Luuk. Even was hij afgeleid, immers het klonk bekend, maar hij kon het niet direct thuisbrengen. Hij vloog de boom in en vulden de snaveltjes en gaf Reza een stukje. Vervolgens vloog Reza op en was het haar beurt om voedsel te vinden. Luuk ging op het nest zitten om de

kleintjes warm te houden. Op de achtergrond hoorde hij het mensje nog Luuk roepen. Langzamerhand kwam het bij hem terug. Het was het jongetje met de ronde veertje op zijn hoofd. Maar die waren er nu niet. Het was een jongetje met een heel korte vachtje. Maar het stemmetje was wel hetzelfde. Hij was ook te hoog in zijn vlucht om het goed te zien. Hij kon niet van zijn nest af om even te kijken. Nou de volgende keer dan maar. Na de maan.

De volgende morgen was Bartje alweer snel wakker. Hij liep naar de slaapkamer van zijn ouders en sprong op bed. “Mama mag ik op? Ik wil naar buiten. Mama!” Slaperig werden de ouders wakker en vonden het eigenlijk nog te vroeg. Maar goed Bartje was weer up and running dus ze besloten op te staan en na een goed ontbijt kleedde Bartje zich aan en vloog de trap af naar buiten. Hij keek in de rondte en riep; “Luuk, Luuk waar ben je.”

Luuk was net op de terugweg toen hij in de verte het kleine mensje weer zag springen en hij hoorde Luuk, Luuk. Inmiddels had hij uitgevogeld dat het Luuk bij hem hoorde en dat het kleine mensje hem had geholpen om groot te worden. Langzaamaan kwam tijdens de maantijd alles weer terug. Hij wist alles weer. Het moest zijn vriendje zijn waar hij altijd op de schouder zat en die veel geluiden maakten met zijn bek. Wat het was wist Luuk niet maar het gaf hem wel een heel vertrouwd gevoel. Luuk dook omlaag naar het mensje toe en vloog vlak over hem heen de boom in. Ja het was het kleine lieve mensje. Hij gaf de kleintje eten en vloog direct weer op Reza kwekkend achterlatend.

Bartje keek even om en had het daardoor niet direct in de gaten, maar achter hem kwam Luuk aanvliegen. Plotseling voelde Bartje een windvlaag over zijn bolletje gaan en vloog Luuk de boom in. “Ja, ja, ja” riep Bartje “Luuk je bent er weer!” Voor hij nog een kreet van blijdschap kon uitbrengen kwam Luuk de boom weer uit en vloog naar Bartje toe. Luuk stond aan zijn voeten. Bartje zakte door zijn knietjes, keek met een superblij gezichtje naar Luuk. Hij stak zijn hand uit en Luuk hipte op zijn hand. Bartje stond op en aaide Luuk over zijn kopje. Luuk krijste het uit. Strekte even zijn vleugels en keek Bartje schuin aan.

Bartje kon niet zien of Luuk blij was, immers dat kan je niet aflezen aan hun uitdrukking. Maar hij nam aan dat het zo was, immers ander zat hij niet op zijn hand. Achter het raam van het huis zagen de ouders het tafereel ze omarmden elkaar en keken vol geluk naar Bartje met zijn vriend Luuk.

Er gingen dagen voorbij en regelmatig waren Luuk en Bartje even samen. Luuk had het druk en inmiddels kwam ook Reza in de buurt van Bartje, maar nooit verder dan een meter of drie bij Bartje vandaan. Op een dinsdagmorgen kwam Bartje naar buiten en zag hij zes eksters op het erf. Luuk en Reza waren druk bezig om hen te voeren. De vier jongen fladderde met de vleugels om aan te geven dat ze honger hadden. Mama zei; “Kijk Bartje dat zijn de kindjes van Luuk. Zie je hoe mooi dat is?” “Weet je nog dat Luuk uit het nest was gevallen? Hij was toen nog kleiner.” “Ja” zei Bartje “Goed hè van ons.” “Ja” zei mama. “Als je goed doet het leven een stuk mooier wordt.” “Ja mama heel mooi.”

Bartje en Luuk bleven nog jaren vriendjes en Reza vond het allemaal maar raar, maar oké, Luuk was dan ook niet zo maar een Ekster hij was een beetje een Mensje-ekster.

De Jitterjatter

de jitterjatter

 

De inwoners van het oude dorp zaten trillend van angst achter gesloten deuren en ondergingen het onheilspellende geschreeuw van “de Jitterjatter.” Het huiverende “Snjoehoe, Snjoehoe” drong door alle gaten en kieren.

Niemand waagde zich op straat bang voor de gevolgen. De belangrijkste man van het dorp Arie de postbode, was vanavond het slachtoffer geworden van “de Jitterjatter.” Tenminste dat werd algemeen aangenomen, temeer omdat van hem niets meer dan zijn roltas met brieven en pakjes keurig op de straat voor de ingang van het bos werd teruggevonden.

Nu moet gezegd worden dat Arie nogal nieuwsgierig van aard was. Hij had namelijk altijd de gewoonte om even bij de mensen binnen te kijken en ook de pakjes rammelend tegen zijn oor te houden. Je zag hem dan schuin omhoog kijken, waarbij hij afwoog wat de inhoud zou kunnen zijn op basis van het geluid dat het maakte. Arie was niet bang uitgevallen, als er wat gebeurde Arie ging erop af. Hij voelde zich de securityman van het dorp. Dat het zijn verdwijning in gang had gezet werd algemeen aangenomen.

Sommigen van de dorpelingen zeiden dat Arie was ontvoerd door de Jitterjatter, anderen weer dat hij nu aan het verkeerde pakje had geschut.

Kwade roddeltongen spraken ervan dat zijn vrouw Nancy een nimfo was en hij de druk niet meer aankon. Maar hoe het ook zij, hij was er niet meer. En nog steeds joeg de “Snjoehoe Snjoehoe” door de kamers.

Aangrenzend aan het dorp was er het donkere Beukenbos. Een oeroud bos waarin, volgens de overleveringen, regelmatig iemand in verdwaalde en er nooit meer wat van werd vernomen. Altijd werd “de Jitterjatter” als schuldige aangewezen. Ook werd gezegd dat boeven gebruik maakten van deze overlevering. De Jitterjatter moest dus wel heel oud en sterk zijn. Nog nooit heeft iemand hem mogen aanschouwen.

Maar nu na het verdwijnen van zo’n belangrijk man als Arie de postbode moest er actie komen. Het moest nu maar eens eindelijk tot een confrontatie komen en “de Jitterjatter” weg te jagen.

Er werd een vergadering belegd op het gemeentehuis. Na lang bellen waren 7 mannen bereid om hun leven te wagen en naar het gemeentehuis te komen. Daar werd besloten om de volgende dag na het avondeten het Beukenbos in te gaan om “De Jitterjatter” te lijf te gaan.

Moed werd ingesproken en meerdere malen geproost met een flinke glas alcoholisch gerstenat.

Alhoewel de vrouwen van de mannen hevig tegenstribbelden, vertrokken de 7 moedigen het donkere Beukenbos in. Ze waren nog geen honderd meter het bos in of een angstaanjagend geschreeuw vulde het bos. “Snjoehoe, Snjoehoe” Het angstzweet brak uit hun poriën en schichtig keken de moedigen om hen heen. Het is dat ze met z’n zevenen zijn en steun bij elkaar vonden anders waren enkele direct rechtsomkeer gemaakt. Steeds verder liepen ze het bos in. Het geschreeuw werd steeds duidelijker. Ze keken achter elke boom en struik. Het kleine wild schoot schichtig door de struiken, hetgeen de moedigen af en toe schrik aanjoeg. “Snjoehoe, Snjoehoe” klonk het nu wel heel hard en dichtbij.

Ze waren al zover in het bos dat een van de moedigen in de verte alweer een licht door de bomen zag van een aangrenzend huis van het volgende dorp aan de andere zijde. Het geschreeuw van De Jitterjatter, gevolgd door hevig geklapper zetten de zeven op scherp. Een harde schreeuw die snel weg stierf zorgden ervoor dat het angstzweet van hun ruggen afdroop. Snel draaiden ze zich om en zagen dat ze nog maar met z’n zessen waren. Boris de Bakker was als sneeuw voor de zon verdwenen. Zo was hij er en zo was ie weg, alsof de aarde onder zijn voeten was verdwenen.

Stilte, je kon een beukennootje horen vallen.

De paniek nam het over van de 6 moedigen. Ze wisten niet hoe snel ze naar huis moesten vluchten. Struikelend en vallend bereikten ze eindelijk het dorp. Paniek brak uit, de vrouwen liepen huilend naar de pastoor van het dorp, “Nu hebben we ook geen brood meer morgen”

Iedereen verstopten zich in het huis van de pastoor, dat werd immers beschermd. Ze baden immers niet voor niets naar hij van boven. Langzaam verdween de paniek en iedereen begon later op de avond snel hun huis op te zoeken. “De Jitterjatter” liet zich niet meer horen. Logisch dachten de mensen. Hij heeft immers weer een slachtoffer gemaakt.

In het andere dorp aan de rand van het bos wonen Molly en Dirkjan met hun lieve 6 jarige dochtertje Roosje. Dit leuke lieve gezinnetje wonen er nog niet zo lang. Toen ze het huis kochten verraste het hun dat het idyllische huis zo goedkoop werd aangeboden. Wees gewaarschuwd voor “De Jitterjatter” werd door de makelaar gezegd. Maar Molly en Dirkjan vonden het maar een verzinsel en gaven er totaal geen aandacht aan. Sterker nog ze lieten gewoon de deuren van het slot en genoten van het mooie aanblik en de geluiden van het bos. Natuurlijk hoorden zij ook de Snjoehoe maar ach, wtf.

Vanavond was het feest. Molly en Dirkjan woonden 1 jaar in het huis. Ze hadden Roosje wat vroeger in bed gedaan en vierden het feestje zoals gelukkigen en verliefden een feestje vieren. Omdat ze zo opgingen in hun spel ontsnapte Roosje aan hun aandacht. Roosje was avontuurlijk aangelegd. Vlug klom ze uit haar bed stapte in haar schoentjes en koos het hazenpad richting de rand van het bos. Zo af en toe glipte ze eruit om te kijken naar de bloempjes en Piet de schildpad.

Piet had ze ontmoet op een van haar avonturen terwijl papa en mama al in bed lagen.

Aangekomen bij het bos zag ze Piet weer langzaam in het gras voortploeteren. :Hoi Piet” zei Roosje, “wat zie je er weer mooi uit.” Tegelijkertijd hoorden ze het Snjoehoe Snjoehoe van de Jitterjatter. Kleine kinderen zien in alles de onschuld in, zo ook Roosje. Alhoewel ze van Pappa en Mamma niet alleen het bos in mocht, werd haar nieuwsgierigheid wel erg geprikkeld en liep ze voorzichtig maar toch even omkijkend het bos in. Het Snjoehoe werd luider dus ze kwam dichterbij. Plots werd het donker en een grote schaduw kwam van hoog uit de bomen naar beneden schreeuwend Snjoehoe, Snjoehoe. Roosje viel op de gronde en 2 grote gele klauwen kwamen net naast haar met een plof op de grond. Twee enorm grote oker kleurige ogen en aan beide zijden 2 enorme vleugels waaierden als een enorme parasol boven haar lichaampje. Even kreeg Roosje het benauwd en wilde het net uitschreeuwen toen De Jitterjatter zijn snavel opende en zei “Klein smeisnje, wat sjdoe sjij hier? Het isnj veel te gevaarlijk voor kleine smeisnjes”

Nog wat bibberend van de schrik zei Roosje; “Ik hoorde je roepen en ik dacht dat je misschien hulp nodig had en ik heb je ook nooit ontmoet en ik was nieuwsgierig.” “Ohh wat lief van snjou” zei de Jitterjatter. “Niemand vind mij aardig. Ik probeer altijd iedereen te waarsjnuwen voor het donkere onheil, vlakbij de gwrote bweuk waar ik altijd inzit. Maar sniemand wil naar me luisjhteren. Misschien omdat ik zo onduidelijk Snjoehoet. Ik heb namelijk een hazensnavel en kan niet goed Snjoehoewen als een uil zjonder hazensnavel doet.” “Oh je bedoeld Oehoewen!” zei Roosje. De Jitterjatter knikte vrolijk en zei; “Precies”

Hoe heet jij?” vroeg ze. “Ik heet Marcel” antwoordde de Jitterjatter“

Maar wat is dan het donkere onheil Marcel?” “Snou, dat ish een hele dhiephe grot onderaan mijn bheuk en mensjen vallen daarin” “Maar waarom waarschuw je de mensen dan niet.” zei Roosje. “Nou” zegt de Jitterjatter “De gwrote mensjen zijn boos en ik ben bang voor de gwrote mensjen. Ze willen me pwrikken en dhoodmaken. Dus als ik me laat zien dan ben ik de Snjaak.” “Nou” zegt Roosje; “Ik doe je niks hoor. Kan je me de diepe grot laten zien?” “Kijk je staat er dichtbij, vandaar dat ik naar beneden vloog omdat jij een klein mensje bent. Ik wilde njiet dat je erin vjiel.” zei Marcel.

Ik gooi elke kjeer eten naar benjeden, muisjes en ander vlees zodat de mensjen wat te eten hebben. Maar meestal blijven ze niet lang roepen. Gaan ze zeker weg of zo”

Zachtjes kroop Roosje naar de rand van de grot en heel diep zag ze een vuurtje branden. Heel hard riep ze: “halloooooo. Is daar iemand?” Heel zachtjes hoorde ze 2 stemmen roepen; “We zitten hier Boris de Bakker en Arie de postbode. We hebben hulp nodig uit het dorp.”

Roosje begreep het onmiddellijk en vroeg aan de Jitterjatter of ze haar naar huis kon brengen. Hij wilde dat natuurlijk doen. Roosje klom op de rug van De Jitterjatter en samen vlogen ze naar de rand van het bos. Roosje liep naar huis waar ze haar ongeruste ouders in de armen vloog. Ze vertelde het hele verhaal aan Molly en Dirkjan. Beiden keken naar de rand van het bos en zagen daar een enorme mooie bruine Oehoe staan. Snel belden de ouders de pastoor in het andere dorp. De hulptroepen werden verzameld en werden Arie en Boris gered.

Nooit meer was men bang voor de Jitterjatter. Sterker nog elke week bracht de eierboer Henkus een doos van 24 eieren als dank.

Roosje en De Jitterjatter ontmoetten elkaar enkele keren per maand en vlogen dan over de dorpen. Net zolang totdat Roosje te groot en te zwaar werd voor de Oehoe met een hazensnavel. Ze bleven elkaar nog lang zien.

 

De bende van vier.

de bende van vier

Geduldig, hoopvol en in opperste concentratie, starend naar het dobbertje, schichtig reagerend bij elke rimpeling van het water rondom de dobber zaten 4 mannen op een rij te vissen in een groene sloot waar op het eerste gezicht geen kikker zich in zal wagen. De vier dobbertjes dobberden vrolijk in het water circa 10 cm van de overkant. Ze noemden dit een psychologische afstand, het dan zien-ze-me-niet-zitten afstand. Ik zet daar zo mijn vraagtekens bij, immers zit er aan hun kant dangeen vissen.

Maar goed, hun ongeëvenaarde ervaring zal denk ik hieraan ten grondslag liggen. De 4 heren leefden de gehele visperiode in een constante dilemma. Waarom zou je je kunnen afvragen? Nu omdat als de dobber enkele minuten niet heeft bewogen, hetgeen meestal zo niet de hele tijd het geval was, de vraag rees “zit er nog wel aas aan mijn haakje.” “Moet ik mijn dobber liften, met het mogelijke gevolg dat je de vis die misschien net aan komt zwemmen mist.” “Als er geen aas meer aan zit dan heb ik helemaal niets.” Toch maar ophalen die dobber. 9 van de 10 keer zit het aas er gewoon nog aan en is de kans weer gemist. Als een pingpongbal raasden die gedachten door hun breinen. Dat dit irritaties opwekt is te merken als je even komt kijken.

He wat kom je doen” vroeg de de 134 kilo wegende visser, je jaagt alle vissen weg.” Ik vertelde hem dat er wellicht toch maar hooguit 1 vis in deze baggersloot heen en weer zwom. Ik had het ook al eens geprobeerd. Ik zei dus tegen de 4 op een rij om ze wat gerust te stellen dat ik zelf ook 4 keer voor niks heb gezeten.

De grappigste van de 4 vissers had direct de snedige opmerking klaar, “Dan had je ook een hengel mee moeten nemen.” Breed lachend rolden ze met hun handen op de bier gevulde buiken van hun stoeltjes. Na te zijn bijgekomen pakten ze simultaan hun blikje bier en slokten deze met 3 ferme slokken leeg, knepen het blikje tot gort, waarna deze keurig aan het stapeltje onder hun stoeltje werd toegevoegd. De vrije hand reikte direct naar het volgende volle blikje.

Het dilemma van visser 4 werd danig op de proef gesteld. Hij trachtte zijn dobber professioneel af te stemmen op de “enorme” diepte van de sloot. Dit luistert immers nogal nauw zie je. Hij had een sleepdobber aan zijn lijntje, maar het water was zo dik van de groene hel dat het sleeppootje niet werkte, het bleef drijven. Vloekend van teleurstelling, friemelde hij een staand dobbertje aan de vislijn. Visser 2, een kleine man, had gezien de breedte van de sloot moeite om het tuigje aan de overkant geworpen te krijgen. Maar met wat rekken en voorover buigen lukte het uiteindelijk toch nog net. Hij had van zijn vrienden een handicap meegekregen. Zijn vangst telde voor anderhalf.

Ha!” zei de grappige, “het maakt toch niet uit hoor, hij is zo klein hij krijgt die karper toch nooit op de kant. Veel te zwaar” Weer bulkten ze van het lachen, grepen weer naar hun blikjes en liet het drinkritueel volgen. De bergjes lege blikjes werden aangevuld.

De enige geluksvogel was de stille visser, de visser met een shaggie tussen de lippen. Hij rookte wel hoor, maar nooit tijdens het vissen. Nee dan brandde het shaggie niet. Ik vroeg hem waarom hij het tabakstrooitje nooit aanstak. “Nou” zei hij “Telkens als ik het aan wil steken begint mijn dobber te bewegen, dat heet leven, moet ik mijn peuk neerleggen en ben ik te laat om de vis aan te slaan. Dus dan maar zo, heb ik in elk geval de geur nog in mijn neus” Even later ving hij als enigste een vis. Glunderend van deze daad, stak hij zijn peuk aan, inhaleerde even diep en proostte op het succes.

Ik stond op en zei; “Bedankt voor de les mannen.” “Maar eh is het niet zo, dat als er in zo’n klein slootje een karper wordt gevangen, die in hevige paniek zigzaggend eventuele soortgenoten heeft weggejaagd, de kans redelijk groot is dat in de eerstvolgende uren geen vis meer wordt gevangen.

Weet je?” zei de zware visser. “Dat kan de pret niet drukken, immers er komt altijd wel een jojo kijken die de sleur doorbreekt. En we hebben bier.” De volgende dag zaten ze er weer. Ik heb mijn hengel gepakt en ben er naast gaan zitten. Wat een gezelligheid. Vissen, bieren, ouwenelen, bulderen van het lachen en niets vangen.

De Kleppereend

kleppereend

Word ik vanmorgen vrolijk wakker gemaakt door twee eenden. Beiden kwekten hartstochtelijk naar elkaar. Ik stapte uit mijn bed om dit lustige tafereel te aanschouwen. Ik opende mijn raam en een overdadige en frisse lentelucht verdreef de benauwde bedorven slaapmist uit mijn kamer. Voor me een strook pas gemaaid gras waarin de afgesneden kelkjes van paardenbloempjes en madeliefjes hulpeloos naar water snakten. Aangrenzend een slootje waarin een fel gekleurde mannetjes eend zijn aanwezigheid met luid gekwek kenbaar maakte. Maar hij was niet alleen. Zo’n 25 meter, maar uit het zicht van het mannetje door een taludje waarop de bloemetjes nog vrolijk rechtop stonden, dreef het vrouwtje. Ook zij heftig en vol verlangen kwekkend als antwoord op zijn uitnodigingen.

Ik zag aan de verenpracht en het eendenmodel dat het hier ging om de Kleppereend. Een eendensoort dat zich uitsluitend ophoudt in en nabij de Buitenhuizer wadden. De Kleppereend staat onbekend om de klepperbals die zij alleen tijdens de lente ten uitvoer brengen. Natuurvorsers en vogelaars vermoeden dat ze dit zo’n duizend tot vijftienhonderd jaar geleden hebben afgekeken van de ooievaars.

Het kwaken ging zo’n 10 minuten door en het verlangen werd alsmaar groter gezien het toenemende volume. Plots was het stil. Beiden spreidden tegelijkertijd hun vleugels en vlogen naar elkaar toe. Ze hadden eindelijk elkaars positie weten te bepalen. De hormoontjes gierden door hun lijfjes. Met heftig gefladder bereikten ze elkaar in de lucht.

En toen was ik getuigen van hun klepperbals. Hevig fladderend blijven ze als XXXL kolibries stilstaan in de lucht en begint eerst het staren als herkenning, dit doen ze omdat Kleppereenden zo blijkt bijziend zijn. Vervolgens gaan ze over tot het tegen elkaar aan klepperen van de snavels hetgeen zij tot een kunst te verheffen. Daarna nemen ze een kort duikvluchtje en passeren elkaar om vervolgens door te vliegen.

Hij landde op haar plek in de sloot en zij op zijn plek in het andere gedeelte van de sloot. Even was het stil alsof het in die kleine hersentjes moest doordringen dat er iets niet klopte. Het wijfje dompelde even met haar kopje onder water, je weet maar nooit toch? Misschien heeft hij zich wel verrassend verstopt. Ook het mannetje zwom verward rond. Na een tijdje begonnen ze weer onverstoord te kwakken en het hele klepperritueel herhaalde zich enkele malen. Het bleek er allemaal bij te horen.

Ik stapte achteruit en zette mijn raam op een kier. Gedurende een lange tijd heb ik het gekwak en geklepper aangehoord. Na een uurtje was het stil en ben ik even gaan kijken. En ja hoor, ze hadden elkaar uiteindelijk gevonden. Hem zag ik duidelijk, zij echter was door hem ondergedompeld. Haar hoofdje nog net naar adem snakkend boven water om te voldoen aan haar geslachtelijk verplichting in de hoop dat haar eitjes voor nageslacht zorgden. Ze klepperde vrolijk. Hij klepperde mee met gespreide vleugels om als een volleerd surfer zijn evenwicht te bewaren.

Wat een pracht hé die lente.

Mark’s dag der dagen

scarabee

Monter en vrolijk zoals hij is stapte hij de nieuwe dag binnen. De zon deed haar best en verwarmde de flora en fauna, zodat het kon floreren en betoveren. Het zou Mark’s dag gaan worden, immers hij had dit vanaf zijn jeugd al zovele malen geoefend en zorgvuldig opgebouwd.

Mark heeft het niet makkelijk gehad, hij moest direct al voor zichzelf zorgen en dat ging niet zonder slag of stoot. Hij moest wennen aan de geuren en kleuren in zijn omgeving, en zeker het wennen aan een bepaalde geur die zijn gehele leven zou bepalen was een opgave, zeker gezien het feit dat hij het later zelfs heerlijk zou vinden. En dat klopt ook, hij zou niet meer zonder kunnen.

Vandaag zou Mark zijn volwassenheid kunnen bewijzen aan een ieder die het wilde meemaken. Natuurlijk was hij niet de eerste die dit had gepresteerd, maar hij zou alles overtreffen. Hij wilde de meisjes laten zien wat hij waard was. Dat hij kon zorgen voor nakomelingen met sterke genen.

Dat ze op hem konden bouwen en dat hij voor voldoende voedsel, nee zelfs aan een overdaad aan voedsel kon voorzien. Hij zal ze laten zien wie Mark geworden is, die kleine lelijk glanzende opsodemieter, die nu groot en statig zijn mannetje zal staan. Huh Huh Huh!!!

Belangrijk was vandaag dat hij het goede materiaal zou vinden, voedzaam, de juiste temperatuur met de juiste samenstelling en stevigheid. Immers alleen dan zou hij datgene kunnen bouwen wat indruk zal maken. Alles moet kloppen, de juiste geur zal beslissend zijn. Een groot onderkomen, waarin hij samen kan zijn met een vrouwelijke gegadigde, had hij al gebouwd. Het gaat nu om de the finishing touch, de ouverture, de juiste afsluiting.

Na voldoende calorieën te hebben genuttigd, ging Mark op weg. Het duurde even voordat hij het juiste materiaal had gevonden. Hij had mazzel, het was niet ver van het onderkomen. Voorzichtig maakte hij een eerste begin, dat is belangrijk omdat dat eerste begin de basis is, waardoor het bouwsel bij toename van materiaal en gewicht in balans blijft en de richting behoud waarnaar het zal worden vervoerd.

Mark bewoog soepel en laveerde rond het bouwsel als een volleerde balletperformer. Plots helde het bouwsel naar links en dreigde van een heuvel naar te beneden rollen, maar de ervaring nam de overhand en Mark zorgde weer voor evenwicht. Het groeide bij elke beweging totdat het de kolossale vorm had die een ieder zal imponeren en zeker de meisjes. Zijn genen zouden worden doorgegeven, dat wist hij zeker.

Het bouwsel was klaar en had maar een “laatste zetje nodig.” Het stond vlakbij zijn onderkomen, klaar voor de finishing touch. Wat kan er nog gebeuren. Hij keek even om zich heen en daar stond iedereen, allemaal keken ze vol bewondering naar Mark. Hij had het voor elkaar. Hij had de grootste mestbal gerold. Hij voelde zich de mestkever onder de mestkevers. Zelfverzekerd liet hij zich zien en leunde zelfgenoegzaam tegen de bal aan. Dat had hij niet moeten doen. Langzaam kwam de bal in beweging, zijn achterpoot haakte achter een strootje, waardoor hij zijn evenwicht verloor en hulpeloos rond de bal werd getrokken. Naarmate de bal meer snelheid kreeg, vloog Mark als een lappenkever door de lucht, terwijl hij vruchteloos probeerde los te komen. Eindelijk kwam de bal tot stilstand tegen een grote kiezel.

Beduusd van alle commotie keek hij om zich heen en zag achter een bruin hoopje mest een prachtig mestkevertje. Loesje heette ze, dat wist hij nog. Ook zij was, toen ze klein was, mamma’s mooiste niet. Maar nu zag ze er prachtig blauw/zwart glanzend uit net als Mark. Ze lag op haar rug. Schaterend van het lachen probeerde ze spartelend weer overeind te komen. Als mestkever is dat niet gemakkelijk, maar Mark hielp haar overeind. “Dank je” zei ze uitgeput van het lachen. Samen rolde ze de mestbol weer naar boven, kropen in het door Mark gemaakte nieuwe verblijf en sloten het behendig af met de mestbol. Ze leefden nog lang en gelukkig. Hun larfjes aten met genoegen en groeiden uit tot mooie sterke mestkevertjes.

Het Knoopje

hetknoopje

Zo handig en ook zo irritant, dat ene knoopje op het bloesje van de presentatrice. Het knoopje dat de spanning net doorstaat. Dat hetgeen de spanning doet ontstaan, onzichtbaar doch sensueel achter het bloesje verborgen blijft. Je wil er niet naar kijken omdat je het programma wilt volgen maar het lukt je gewoonweg niet. Het knoopje blijft je trekken en bouwt dus ongemerkt de spanning bij je op met de vraag, knapt ie nou wel of knapt ie nou niet.

Stel dat het knoopje na enige tijd niet meer bestand zou zijn en juist in beeld zou bezwijken onder de spanning. Wat mooi zou dat dan niet zijn, als de sensuele tweeling vrolijk en dansend de vrijheid zouden bejubelen. Ja, met een kreet van geluk zal je opspringen en met het schaamrood op de wangen om je heen kijkend of niemand je hebt opgemerkt. Maar toch, heerlijk ze waren even vrij en zichtbaar.

En dan doet ze geëmotioneerd het bloesje weer dicht en kijk je weer naar dat knoopje die dat bloesje dicht houdt. Weer kijk je naar dat knoopje. Ja dat knoopje!Je doet snel je ogen dicht en kijkt in het donker om te zien of er een snapshop achter je ogenleden is achtergebleven. Ja gek hé, maar zoiets gebeurt niet iedere dag dus je kijkt toch even. Ik bleef geduldig naar het programma kijken en naar dat verdomde knoopje. Er gebeurde niets. Het knoopje bleef zijn opdracht goed uitvoeren. De tweeling bleef helaas sensueel doch gespannen zichtbaar achter het bloesje.

Ik zapte naar een andere zender. Daar bleek een wedstrijd gaande te zijn van de Nederlandse hockeydames. Weer kon ik het beeld niet volgen. Waarom spelen ze met zulke kleine hockeysticks. Beste hockeydames, er kijken ook mannen naar het spel en trachten dit te volgen zonder telkenmale herinnert te moeten worden aan hun “Manhoodje”.

Hoe kunnen wij mannen nu objectief genieten van het balspel. Het ligt echt niet aan de kleding, die is precies net niet goed op maat. Net iets te kort. Het Walhalla net bedekt achterlatend, maar toch. Dames ga spelen met langere sticks, zodat jullie rechtop kunnen blijven staan als je moet pushen. Jaha, want juist bij zo’n push-moment, slaan bij vele mannen de stoppen door en moeten de dames naast hen, alle zeilen bijzetten om rustig op de bank te kunnen blijven zitten. Door het beschermend handelen bezwijk dan weer het bovenste knoopje van het bloesje, met alle oerinstinctuele reacties van het liefje naast haar tot gevolg.

Hevig geschokt van zoveel prikkels zapte ik weer verder naar het volgende sportkanaal. Bleek dames beachvolleybal bezig te zijn, van de regen in de drup of eigenlijk van de drup in de regen. Tja dan maar weer terug naar de talkshow met de presentatrice. Dat kon ik toch beter handelen.

Achter de eik

hond

Gisterenavond na weer een heerlijk spelletje darten verliet ik het etablissement en stapte in de witte wereld van sneeuw. De kou overviel me en ik trok me terug in mijn jas, sjaal en muts en mijn handen diep in mijn zakken. Op weg naar mijn witte bolide, 5 bak met een 107 Nm 79 ft-lb torgue, stuur en wielen, hoorde ik een lieflijk gezang in het bos; “loetje, loetje!? Een vrouw liep een tiental meters voor me, ook diep in haar jas gedoken en een zwart mutsje op haar hoofd. Ik keek om me heen en dacht, waarom staat daar een vrouwspersoon om 23.30 uur in het bos te roepen naar iets wat niet zichtbaar was.

Ik twijfelde wat te doen, immers als ik haar benader kan het “metoo” effect onmiddellijk in werking treden met alle gevolgen van dien. Ze bleef echter lieflijk toch vol emotie Loetje roepen. Ik kreeg medelijden met de vrouw en liep haar richting op. Stel je voor dat je later verneemt dat er iemand vermist is geraakt en jij je daaraan onttrokken hebt. Ik riep zachtjes maar luid genoeg om de trilharen in haar oor in beweging te krijgen. Ze draaide zich om, en ik zag haar ongeruste gezicht en roodomrande ogen. Dichterbij gekomen vroeg ik haar of ze haar kind of man zocht. “Nee hoor het is mijn hond. Ik zie hem niet meer.” Snikte ze half.

Dat kan ik me wel voorstellen dacht ik. In mijn gedachte zag ik de hond na elke uitroep “Loetje” al schamend achter een boom staan, diep in elkaar krimpend en met zijn poot voor zijn getuite hondenlippen, om zonder succes “ssssstttt” uit te brengen. De angst in zijn ogen waarin je kon lezen dat hij door de andere honden uit geblaft wordt en de poezen kronkelend van het lachen op hun ruggetjes rollen. Dat Popo de Papegaai de hele dag “loetjetoetje” roept. En dan ben je buiten om “uitgelaten” te worden, want zo noemen de mensen dat en wordt er door haar luidkeels “Looeeetje” geroepen zodat alle buurtbeesten dat kunnen horen.

In mijn ooghoek zag ik een groot gespierd bruin/zwart schepsel dat leek op een hond met zijn neus een bruine substantie ontleden. Een hond zo mooi dat je hem stralend op het podium verwacht met een groot bot en omringt door witte poedelteefjes. Nee, niet snuffelend aan een drol en luisterend naar de naam Loetje. Meelevend met deze hond en de vernedering die hij dagelijks moet ondergaan vroeg ik een beetje jolig of het misschien een witte hond was. “Nee hoor het is een zwarte/bruine” maakte ze me ietwat geïrriteerd duidelijk. “Gelukkig maar” zei ik haar. “Want anders is het moeilijk zoeken.” Ze was duidelijk ontstemd en keek me boos aan. Dat trickerde me en ik vertelde haar dat links achter de eikenboom een hond ineengedoken lag die probeert “sssssttt” uit te brengen. De vrouw keek me vragend aan.

Ik zei; “Weet u, mijn hond heet Hector en hem? Hem hoef ik nooit te zoeken.” Hopend dat ze me begreep draaide ik me om en vervolgde mijn weg. Achter me hoorde ik haar weer roepen “Kom hier dan jochie, kom dan Loooetje.” Sommige mensen leren het echt niet. De arme hond.

Je zal toch een onzekere, schamende, achter een boom verscholen hond zijn met de naam Loetje en je hoort jochie!

Nee inderdaad ik heb geen hond met de naam Hector. Ik heb 2 poezen die rollend van het lachen op hun ruggetjes liggen als Loetje langs komt en dan roepen “Loetjepetoetje.”

De dierenwereld is hard.

Kerstkoorts

kerstbal

Nu de winter net zijn intrede heeft gedaan merk je dat het weer gaat kriebelen bij de mensen. De gezellige donkere dagen komen weer in aantocht en de daaraan gekoppelde feestdagen. Nu al worden er trips geboekt naar de diverse kerstmarkten in Parijs, Londen, Berlijn, Santpoort Noord en in elk dorp dat je maar intoetst op een zoekmachine. Nu is het zo dat ik met kerstmarkten een speciale band heb. Het ademt de atmosfeer van samenhorigheid, vrede op aarde, dennenbomen, wildgebraad, familie en vrienden, sneeuw, ijsmutsen, schaatsen en gecondenseerde adem. Je wentelt je in dat gevoel, zodat je weer opgeladen de sombere januari en februari kan trotseren.

De allereerste keer dat ik een kerstmarkt bezocht voelde dat overweldigend en dat merkte ik ook aardig in mijn portemonnee. Alles wat je ziet is mooi en past in het kerstinterieur dat je voor ogen had. Urenlang loop je in een halleluja sfeer langs de kramen met kerstballen, kerststallen, kerstslingers, kerstkleding en kerstruttemetutten en vergeet je even de ellende op het nieuws van de dag.

Bij de kassa’s aangekomen sta je in een gigantische rij van gelijkgestemden, waarmee je langzaam wakker wordt uit de kerstroes waarin je je vele uren hebt bevonden. Naast me stond een blij vrolijk jongetje met zijn vader die een verse kerstboom hadden uitgekozen, die nog rook naar de feromonen die een rendier hoopvol had achtergelaten. Later zag ik op de kassaband dat de geur afkomstig was uit een zilveren spuitbus, een speciale uitvoering van rendierlucht om het Scandinavische kersteffect te ervaren. Je moet er maar van houden.

Een half uur later en honderden euro’s lichter zat ik wat ongemakkelijk thuis met een berg kerstgoed, dat in de kerstmarkt qua sfeer zo veel mooier leek. Ik praatte mezelf psychologisch vrij, zodat ik vrede kon hebben met mijn aankopen en geslonken bankrekening. Dit overkomt me niet meer nam ik me voor. Maar ja kerstmarkten blijven trekken dus wat doe je.

Daar heb ik wat op gevonden.

Dit jaar ga ik er heen met net zoveel plezier en besteed uren aan het ronddwalen tussen de kerststalletjes. Vul mijn nog grotere winkelkar met spullen tot het uitpuilt. Ik kan er niets aan doen maar het gebeurd gewoon weet je. Aangekomen bij de rij kassa’s stop ik een enveloppe met 10 euro en een briefje met “sorry, maar bedankt voor het terugzetten” tussen het glitter en zet de te volle kar terzijde en verdwijn tussen de uitgaande tevreden mensen met volle karren. Ik stap in mijn auto en kijk naar de vrolijkte om me heen. De kerstsfeer in optima forma. Je hebt het genoegen van de kerst-inkoop-roes zonder dat je thuiskomt met een kerstkater, een volle kamer met veel te veel kerstspullen en een lege bankrekening. Heerlijk, volgend jaar weer.

De Uitverkorene

de uitverkorene

Ze werd geboren in een arme omgeving waar het eten schaars was. De boerderij, de stallen en het varkenskot waren armetierig en vervallen. Desondanks groeide Juliette uit tot een mooie slanke verschijning. Ze bracht haar tijd het liefst buiten in de zon door en rende met soepele tred over de weilanden naar het bos waar heerlijke bessen te vinden waren. Ze voelde haarfijn aan dat dit haar goed deed en haar ranke lijf sterk maakte zonder dat haar glans en sierlijkheid werden aangetast.
Het duurde niet lang of de aandacht werd getrokken door scouts die het gehele land afreden om geschikte kandidaten te vinden om de hoofdpersoon van het jaarlijks terugkerende volksfeest te begeleiden en te ondersteunen. Een man en een jonge vrouw zagen haar aan de rand van het bos staan en keken vol bewondering naar haar. De jonge vrouw pakte haar IPhone en maakte snel een paar foto’s voordat er wat van gezegd kon worden. Ze frummelde wat met dat ding en beiden vertrokken als sneeuw voor de zon. De boer, die net uit de deur stapte, zag ze nog in een zwarte geblindeerde BMW wegscheuren, in een stofwolk van rood gesteente. Juliette keek ze na en ging verder met het zoeken naar bessen.
Er ging ongeveer een jaar voorbij toen de zwarte BMW weer verscheen met een kar achter de auto aan. Dezelfde man en vrouw stapten uit en belden aan bij de boerderij. Juliette sliep een middagdutje bij de twee Ierse pony’s in de stal. Ze werd even later zacht wakker gemaakt door de boer. Hij streek over haar mooie blonde haren. Ze bleek geselecteerd te zijn om mee te doen om als sidekick te fungeren tijden het jaarlijkse grote volksfeest. Alhoewel ze het niet zo goed begreep zag ze wel aan de boer dat het een eer was. Ze liet zich begeleiden naar de auto. Toen ze daar eenmaal aankwamen mocht ze niet in de zwarte auto maar werd ze verbluft in de kar geduwd.
De angst nam haar rust over en ze begon wild om haar heen te slaan. “He, hé rustig aan hoorde ze naast haar. Er is niks aan de hand.” Een even mooi schepsel stond naast haar in de kar. Het komt allemaal wel goed hoor. Het kalmeerde Juliette een beetje. “Hoi” zei haar buurman, “ik ben Angie en ga ook naar de selectiedag. Spannend hé. Ik was ook eerst geschrokken, maar het is hartstikke spannend om in de kar te zijn. Kijk maar naar buiten door het raam, dan zie je van alles voorbij gaan.”
En inderdaad Juliette genoot met volle teugen van de aanblik van de reis. Ze kwamen bij een enorm groot huis aan, omzoomd door mooie hoge populieren en grote graslanden afgezet met mooie witte hekken. Ze zag allerlei verschillende mooie paarden van het gras genieten en gezamenlijk galopperen. Wat een pracht en wat een verschil met de boerderij waar zij vandaan kwam.
Juliette werd begeleid naar haar verblijf en genoot van een heerlijk maal. Uitgeput viel ze in slaap.
De volgende dag begon de training en werd er uitgelegd wat de bedoeling was. De basis is dat een sidekick ten allen tijde de rust zelve moet blijven, onder welke omstandigheden dan ook. Er is een tijd geweest dat dit alles niet nodig was immers het was een volksfeest waar iedereen vol overgave aan meedeed. Maar de tijden zijn veranderd en heeft de multiculturele samenleving redenen gevonden om het volksfeest te schaden met alle middelen die voorhanden zijn. En juist voor die “alle middelen” moet een sidekick bedacht zijn en correct en rustig reageren zodat de hoofdpersoon evenwichtig zijn werk kan doen. De vijf geselecteerde kandidaten deden wat hun werd opgedragen.
Ze gingen naar het strand waarop de zee rustig haar golven uitrolde en verrijkte met mooie schelpen. Er was veel publiek, fotografen met flitslampen en raar uitgedoste mensen die schreeuwden en rookbommetjes gooiden. De vijf geselecteerden moesten daar zonder blikken of blozen door heen lopen. Deed je dat niet, dan was het over en uit.
Uiteindelijk bleven Juliette en haar medereizigster Angie over. Zij werden geselecteerd voor de grote dag. Een van hen zou die dag de verantwoordelijkheid dragen om de hoofdpersoon te begeleiden. De ander zal worden ingezet mocht de ander ziek worden. ‘S avonds stonden Angie en Juliette samen naar buiten te kijken. “Spannend het” zei Angie. “Wie zouden ze kiezen? Ik denk jouw zei Juliette, immers je was naar mijn mening de beste, je loopt mooier dan ik en je hebt langer haar.” “Nou dat valt allemaal best wel mee hoor, onderschat je jezelf nu niet een beetje?” Zei Angie. Ze kwamen er niet uit en de nacht viel over de weide en de bossen.
De volgende dag brak aan. Juliette en Angie hadden prima geslapen. De grote dag van het feest was aangebroken. Beiden waren er klaar voor. Hun begeleider haalden ze op en bracht de meiden naar de plek waar ze de hoofdpersoon zouden ontmoeten. Ze schrokken beiden toen ze de man ontmoette die ze moesten dragen. Een dikbuikige oude man met een lange witte baard en een punthoed op. Licht steigerend probeerde ze aan de leibanden te ontsnappen, maar al snel nam hun verantwoordelijkheid de overhand en lieten zich rustig naar de man brengen.
Hij plaatse zijn voet in de beugels en besteeg beide merries. Juliette bleef het rustigst en het zadel van de man paste haar het best. Zei werd uiteindelijk uitgekozen om Sinterklaas als sidekick te ondersteunen tijdens de diverse intochten in Nederland. Vol trots liep ze het gekozen parcours af.
En Angie? Mensen, paardjes reageren anders dan mensen. Zij ging gedwee terug naar haar stal en leefde nog lang en gelukkig.