
De inwoners van het oude dorp zaten trillend van angst achter gesloten deuren en ondergingen het onheilspellende geschreeuw van “de Jitterjatter.” Het huiverende “Snjoehoe, Snjoehoe” drong door alle gaten en kieren.
Niemand waagde zich op straat bang voor de gevolgen. De belangrijkste man van het dorp Arie de postbode, was vanavond het slachtoffer geworden van “de Jitterjatter.” Tenminste dat werd algemeen aangenomen, temeer omdat van hem niets meer dan zijn roltas met brieven en pakjes keurig op de straat voor de ingang van het bos werd teruggevonden.
Nu moet gezegd worden dat Arie nogal nieuwsgierig van aard was. Hij had namelijk altijd de gewoonte om even bij de mensen binnen te kijken en ook de pakjes rammelend tegen zijn oor te houden. Je zag hem dan schuin omhoog kijken, waarbij hij afwoog wat de inhoud zou kunnen zijn op basis van het geluid dat het maakte. Arie was niet bang uitgevallen, als er wat gebeurde Arie ging erop af. Hij voelde zich de securityman van het dorp. Dat het zijn verdwijning in gang had gezet werd algemeen aangenomen.
Sommigen van de dorpelingen zeiden dat Arie was ontvoerd door de Jitterjatter, anderen weer dat hij nu aan het verkeerde pakje had geschut.
Kwade roddeltongen spraken ervan dat zijn vrouw Nancy een nimfo was en hij de druk niet meer aankon. Maar hoe het ook zij, hij was er niet meer. En nog steeds joeg de “Snjoehoe Snjoehoe” door de kamers.
Aangrenzend aan het dorp was er het donkere Beukenbos. Een oeroud bos waarin, volgens de overleveringen, regelmatig iemand in verdwaalde en er nooit meer wat van werd vernomen. Altijd werd “de Jitterjatter” als schuldige aangewezen. Ook werd gezegd dat boeven gebruik maakten van deze overlevering. De Jitterjatter moest dus wel heel oud en sterk zijn. Nog nooit heeft iemand hem mogen aanschouwen.
Maar nu na het verdwijnen van zo’n belangrijk man als Arie de postbode moest er actie komen. Het moest nu maar eens eindelijk tot een confrontatie komen en “de Jitterjatter” weg te jagen.
Er werd een vergadering belegd op het gemeentehuis. Na lang bellen waren 7 mannen bereid om hun leven te wagen en naar het gemeentehuis te komen. Daar werd besloten om de volgende dag na het avondeten het Beukenbos in te gaan om “De Jitterjatter” te lijf te gaan.
Moed werd ingesproken en meerdere malen geproost met een flinke glas alcoholisch gerstenat.
Alhoewel de vrouwen van de mannen hevig tegenstribbelden, vertrokken de 7 moedigen het donkere Beukenbos in. Ze waren nog geen honderd meter het bos in of een angstaanjagend geschreeuw vulde het bos. “Snjoehoe, Snjoehoe” Het angstzweet brak uit hun poriën en schichtig keken de moedigen om hen heen. Het is dat ze met z’n zevenen zijn en steun bij elkaar vonden anders waren enkele direct rechtsomkeer gemaakt. Steeds verder liepen ze het bos in. Het geschreeuw werd steeds duidelijker. Ze keken achter elke boom en struik. Het kleine wild schoot schichtig door de struiken, hetgeen de moedigen af en toe schrik aanjoeg. “Snjoehoe, Snjoehoe” klonk het nu wel heel hard en dichtbij.
Ze waren al zover in het bos dat een van de moedigen in de verte alweer een licht door de bomen zag van een aangrenzend huis van het volgende dorp aan de andere zijde. Het geschreeuw van De Jitterjatter, gevolgd door hevig geklapper zetten de zeven op scherp. Een harde schreeuw die snel weg stierf zorgden ervoor dat het angstzweet van hun ruggen afdroop. Snel draaiden ze zich om en zagen dat ze nog maar met z’n zessen waren. Boris de Bakker was als sneeuw voor de zon verdwenen. Zo was hij er en zo was ie weg, alsof de aarde onder zijn voeten was verdwenen.
Stilte, je kon een beukennootje horen vallen.
De paniek nam het over van de 6 moedigen. Ze wisten niet hoe snel ze naar huis moesten vluchten. Struikelend en vallend bereikten ze eindelijk het dorp. Paniek brak uit, de vrouwen liepen huilend naar de pastoor van het dorp, “Nu hebben we ook geen brood meer morgen”
Iedereen verstopten zich in het huis van de pastoor, dat werd immers beschermd. Ze baden immers niet voor niets naar hij van boven. Langzaam verdween de paniek en iedereen begon later op de avond snel hun huis op te zoeken. “De Jitterjatter” liet zich niet meer horen. Logisch dachten de mensen. Hij heeft immers weer een slachtoffer gemaakt.
In het andere dorp aan de rand van het bos wonen Molly en Dirkjan met hun lieve 6 jarige dochtertje Roosje. Dit leuke lieve gezinnetje wonen er nog niet zo lang. Toen ze het huis kochten verraste het hun dat het idyllische huis zo goedkoop werd aangeboden. Wees gewaarschuwd voor “De Jitterjatter” werd door de makelaar gezegd. Maar Molly en Dirkjan vonden het maar een verzinsel en gaven er totaal geen aandacht aan. Sterker nog ze lieten gewoon de deuren van het slot en genoten van het mooie aanblik en de geluiden van het bos. Natuurlijk hoorden zij ook de Snjoehoe maar ach, wtf.
Vanavond was het feest. Molly en Dirkjan woonden 1 jaar in het huis. Ze hadden Roosje wat vroeger in bed gedaan en vierden het feestje zoals gelukkigen en verliefden een feestje vieren. Omdat ze zo opgingen in hun spel ontsnapte Roosje aan hun aandacht. Roosje was avontuurlijk aangelegd. Vlug klom ze uit haar bed stapte in haar schoentjes en koos het hazenpad richting de rand van het bos. Zo af en toe glipte ze eruit om te kijken naar de bloempjes en Piet de schildpad.
Piet had ze ontmoet op een van haar avonturen terwijl papa en mama al in bed lagen.
Aangekomen bij het bos zag ze Piet weer langzaam in het gras voortploeteren. :Hoi Piet” zei Roosje, “wat zie je er weer mooi uit.” Tegelijkertijd hoorden ze het Snjoehoe Snjoehoe van de Jitterjatter. Kleine kinderen zien in alles de onschuld in, zo ook Roosje. Alhoewel ze van Pappa en Mamma niet alleen het bos in mocht, werd haar nieuwsgierigheid wel erg geprikkeld en liep ze voorzichtig maar toch even omkijkend het bos in. Het Snjoehoe werd luider dus ze kwam dichterbij. Plots werd het donker en een grote schaduw kwam van hoog uit de bomen naar beneden schreeuwend Snjoehoe, Snjoehoe. Roosje viel op de gronde en 2 grote gele klauwen kwamen net naast haar met een plof op de grond. Twee enorm grote oker kleurige ogen en aan beide zijden 2 enorme vleugels waaierden als een enorme parasol boven haar lichaampje. Even kreeg Roosje het benauwd en wilde het net uitschreeuwen toen De Jitterjatter zijn snavel opende en zei “Klein smeisnje, wat sjdoe sjij hier? Het isnj veel te gevaarlijk voor kleine smeisnjes”
Nog wat bibberend van de schrik zei Roosje; “Ik hoorde je roepen en ik dacht dat je misschien hulp nodig had en ik heb je ook nooit ontmoet en ik was nieuwsgierig.” “Ohh wat lief van snjou” zei de Jitterjatter. “Niemand vind mij aardig. Ik probeer altijd iedereen te waarsjnuwen voor het donkere onheil, vlakbij de gwrote bweuk waar ik altijd inzit. Maar sniemand wil naar me luisjhteren. Misschien omdat ik zo onduidelijk Snjoehoet. Ik heb namelijk een hazensnavel en kan niet goed Snjoehoewen als een uil zjonder hazensnavel doet.” “Oh je bedoeld Oehoewen!” zei Roosje. De Jitterjatter knikte vrolijk en zei; “Precies”
“Hoe heet jij?” vroeg ze. “Ik heet Marcel” antwoordde de Jitterjatter“
“Maar wat is dan het donkere onheil Marcel?” “Snou, dat ish een hele dhiephe grot onderaan mijn bheuk en mensjen vallen daarin” “Maar waarom waarschuw je de mensen dan niet.” zei Roosje. “Nou” zegt de Jitterjatter “De gwrote mensjen zijn boos en ik ben bang voor de gwrote mensjen. Ze willen me pwrikken en dhoodmaken. Dus als ik me laat zien dan ben ik de Snjaak.” “Nou” zegt Roosje; “Ik doe je niks hoor. Kan je me de diepe grot laten zien?” “Kijk je staat er dichtbij, vandaar dat ik naar beneden vloog omdat jij een klein mensje bent. Ik wilde njiet dat je erin vjiel.” zei Marcel.
“Ik gooi elke kjeer eten naar benjeden, muisjes en ander vlees zodat de mensjen wat te eten hebben. Maar meestal blijven ze niet lang roepen. Gaan ze zeker weg of zo”
Zachtjes kroop Roosje naar de rand van de grot en heel diep zag ze een vuurtje branden. Heel hard riep ze: “halloooooo. Is daar iemand?” Heel zachtjes hoorde ze 2 stemmen roepen; “We zitten hier Boris de Bakker en Arie de postbode. We hebben hulp nodig uit het dorp.”
Roosje begreep het onmiddellijk en vroeg aan de Jitterjatter of ze haar naar huis kon brengen. Hij wilde dat natuurlijk doen. Roosje klom op de rug van De Jitterjatter en samen vlogen ze naar de rand van het bos. Roosje liep naar huis waar ze haar ongeruste ouders in de armen vloog. Ze vertelde het hele verhaal aan Molly en Dirkjan. Beiden keken naar de rand van het bos en zagen daar een enorme mooie bruine Oehoe staan. Snel belden de ouders de pastoor in het andere dorp. De hulptroepen werden verzameld en werden Arie en Boris gered.
Nooit meer was men bang voor de Jitterjatter. Sterker nog elke week bracht de eierboer Henkus een doos van 24 eieren als dank.
Roosje en De Jitterjatter ontmoetten elkaar enkele keren per maand en vlogen dan over de dorpen. Net zolang totdat Roosje te groot en te zwaar werd voor de Oehoe met een hazensnavel. Ze bleven elkaar nog lang zien.
