De bende van vier.

de bende van vier

Geduldig, hoopvol en in opperste concentratie, starend naar het dobbertje, schichtig reagerend bij elke rimpeling van het water rondom de dobber zaten 4 mannen op een rij te vissen in een groene sloot waar op het eerste gezicht geen kikker zich in zal wagen. De vier dobbertjes dobberden vrolijk in het water circa 10 cm van de overkant. Ze noemden dit een psychologische afstand, het dan zien-ze-me-niet-zitten afstand. Ik zet daar zo mijn vraagtekens bij, immers zit er aan hun kant dangeen vissen.

Maar goed, hun ongeëvenaarde ervaring zal denk ik hieraan ten grondslag liggen. De 4 heren leefden de gehele visperiode in een constante dilemma. Waarom zou je je kunnen afvragen? Nu omdat als de dobber enkele minuten niet heeft bewogen, hetgeen meestal zo niet de hele tijd het geval was, de vraag rees “zit er nog wel aas aan mijn haakje.” “Moet ik mijn dobber liften, met het mogelijke gevolg dat je de vis die misschien net aan komt zwemmen mist.” “Als er geen aas meer aan zit dan heb ik helemaal niets.” Toch maar ophalen die dobber. 9 van de 10 keer zit het aas er gewoon nog aan en is de kans weer gemist. Als een pingpongbal raasden die gedachten door hun breinen. Dat dit irritaties opwekt is te merken als je even komt kijken.

He wat kom je doen” vroeg de de 134 kilo wegende visser, je jaagt alle vissen weg.” Ik vertelde hem dat er wellicht toch maar hooguit 1 vis in deze baggersloot heen en weer zwom. Ik had het ook al eens geprobeerd. Ik zei dus tegen de 4 op een rij om ze wat gerust te stellen dat ik zelf ook 4 keer voor niks heb gezeten.

De grappigste van de 4 vissers had direct de snedige opmerking klaar, “Dan had je ook een hengel mee moeten nemen.” Breed lachend rolden ze met hun handen op de bier gevulde buiken van hun stoeltjes. Na te zijn bijgekomen pakten ze simultaan hun blikje bier en slokten deze met 3 ferme slokken leeg, knepen het blikje tot gort, waarna deze keurig aan het stapeltje onder hun stoeltje werd toegevoegd. De vrije hand reikte direct naar het volgende volle blikje.

Het dilemma van visser 4 werd danig op de proef gesteld. Hij trachtte zijn dobber professioneel af te stemmen op de “enorme” diepte van de sloot. Dit luistert immers nogal nauw zie je. Hij had een sleepdobber aan zijn lijntje, maar het water was zo dik van de groene hel dat het sleeppootje niet werkte, het bleef drijven. Vloekend van teleurstelling, friemelde hij een staand dobbertje aan de vislijn. Visser 2, een kleine man, had gezien de breedte van de sloot moeite om het tuigje aan de overkant geworpen te krijgen. Maar met wat rekken en voorover buigen lukte het uiteindelijk toch nog net. Hij had van zijn vrienden een handicap meegekregen. Zijn vangst telde voor anderhalf.

Ha!” zei de grappige, “het maakt toch niet uit hoor, hij is zo klein hij krijgt die karper toch nooit op de kant. Veel te zwaar” Weer bulkten ze van het lachen, grepen weer naar hun blikjes en liet het drinkritueel volgen. De bergjes lege blikjes werden aangevuld.

De enige geluksvogel was de stille visser, de visser met een shaggie tussen de lippen. Hij rookte wel hoor, maar nooit tijdens het vissen. Nee dan brandde het shaggie niet. Ik vroeg hem waarom hij het tabakstrooitje nooit aanstak. “Nou” zei hij “Telkens als ik het aan wil steken begint mijn dobber te bewegen, dat heet leven, moet ik mijn peuk neerleggen en ben ik te laat om de vis aan te slaan. Dus dan maar zo, heb ik in elk geval de geur nog in mijn neus” Even later ving hij als enigste een vis. Glunderend van deze daad, stak hij zijn peuk aan, inhaleerde even diep en proostte op het succes.

Ik stond op en zei; “Bedankt voor de les mannen.” “Maar eh is het niet zo, dat als er in zo’n klein slootje een karper wordt gevangen, die in hevige paniek zigzaggend eventuele soortgenoten heeft weggejaagd, de kans redelijk groot is dat in de eerstvolgende uren geen vis meer wordt gevangen.

Weet je?” zei de zware visser. “Dat kan de pret niet drukken, immers er komt altijd wel een jojo kijken die de sleur doorbreekt. En we hebben bier.” De volgende dag zaten ze er weer. Ik heb mijn hengel gepakt en ben er naast gaan zitten. Wat een gezelligheid. Vissen, bieren, ouwenelen, bulderen van het lachen en niets vangen.

De Kleppereend

kleppereend

Word ik vanmorgen vrolijk wakker gemaakt door twee eenden. Beiden kwekten hartstochtelijk naar elkaar. Ik stapte uit mijn bed om dit lustige tafereel te aanschouwen. Ik opende mijn raam en een overdadige en frisse lentelucht verdreef de benauwde bedorven slaapmist uit mijn kamer. Voor me een strook pas gemaaid gras waarin de afgesneden kelkjes van paardenbloempjes en madeliefjes hulpeloos naar water snakten. Aangrenzend een slootje waarin een fel gekleurde mannetjes eend zijn aanwezigheid met luid gekwek kenbaar maakte. Maar hij was niet alleen. Zo’n 25 meter, maar uit het zicht van het mannetje door een taludje waarop de bloemetjes nog vrolijk rechtop stonden, dreef het vrouwtje. Ook zij heftig en vol verlangen kwekkend als antwoord op zijn uitnodigingen.

Ik zag aan de verenpracht en het eendenmodel dat het hier ging om de Kleppereend. Een eendensoort dat zich uitsluitend ophoudt in en nabij de Buitenhuizer wadden. De Kleppereend staat onbekend om de klepperbals die zij alleen tijdens de lente ten uitvoer brengen. Natuurvorsers en vogelaars vermoeden dat ze dit zo’n duizend tot vijftienhonderd jaar geleden hebben afgekeken van de ooievaars.

Het kwaken ging zo’n 10 minuten door en het verlangen werd alsmaar groter gezien het toenemende volume. Plots was het stil. Beiden spreidden tegelijkertijd hun vleugels en vlogen naar elkaar toe. Ze hadden eindelijk elkaars positie weten te bepalen. De hormoontjes gierden door hun lijfjes. Met heftig gefladder bereikten ze elkaar in de lucht.

En toen was ik getuigen van hun klepperbals. Hevig fladderend blijven ze als XXXL kolibries stilstaan in de lucht en begint eerst het staren als herkenning, dit doen ze omdat Kleppereenden zo blijkt bijziend zijn. Vervolgens gaan ze over tot het tegen elkaar aan klepperen van de snavels hetgeen zij tot een kunst te verheffen. Daarna nemen ze een kort duikvluchtje en passeren elkaar om vervolgens door te vliegen.

Hij landde op haar plek in de sloot en zij op zijn plek in het andere gedeelte van de sloot. Even was het stil alsof het in die kleine hersentjes moest doordringen dat er iets niet klopte. Het wijfje dompelde even met haar kopje onder water, je weet maar nooit toch? Misschien heeft hij zich wel verrassend verstopt. Ook het mannetje zwom verward rond. Na een tijdje begonnen ze weer onverstoord te kwakken en het hele klepperritueel herhaalde zich enkele malen. Het bleek er allemaal bij te horen.

Ik stapte achteruit en zette mijn raam op een kier. Gedurende een lange tijd heb ik het gekwak en geklepper aangehoord. Na een uurtje was het stil en ben ik even gaan kijken. En ja hoor, ze hadden elkaar uiteindelijk gevonden. Hem zag ik duidelijk, zij echter was door hem ondergedompeld. Haar hoofdje nog net naar adem snakkend boven water om te voldoen aan haar geslachtelijk verplichting in de hoop dat haar eitjes voor nageslacht zorgden. Ze klepperde vrolijk. Hij klepperde mee met gespreide vleugels om als een volleerd surfer zijn evenwicht te bewaren.

Wat een pracht hé die lente.