
Enkele jaren geleden stapte ik op donderdagmorgen rond elf uur in mijn auto. Een plastic zak met afvalgroente en broodbrokken dropte ik op de achterbank. Ik had zin om het “wild” in het Bloemendaalse hertenkamp te verrassen met deze lekkernijen. Een kinderlijke opwinding welde in me op en mijn rechtervoet reageerde direct door het gaspedaal stevig naar achteren in te drukken. Vroeger ging ik wekelijks naar dit hertenkamp, het werd zelfs zo erg, dat ik er verslaafd aan raakte en heb moeten afkicken bij de stichting “Forgesi La Cerva.”* Daarna ben ik nooit meer in de nabijheid van een hertenkamp geweest. Het is dus niet zo gek dat de drang om naar een hertenkamp te gaan altijd sluimerend aanwezig was. Ik bleef de trouwe donkerbruine ogen van de reeën op mijn netvlies zien als ik mijn ogen sloot.
Maar goed dat even terzijde. Ik ben op weg dus. Bomen, stoplichten en vele auto’s later arriveerde ik bij de rotonde en parkeerde mijn auto in het buurtje achter het hertenkamp. Ik spoedde me, hinkelend als een kind naar het hek, maakte de zak met eten alvast open om de herten en reeën direct te kunnen bedienen. Groot was mijn teleurstelling dat geen ree of hert in de wijde omgeving zichtbaar was. Alleen een groep eenden, wat ganzen en een verloren oude, door zijn hoeven gezakte bok die mij vermoeid aankeek. Wat was hier aan de hand? Vroeger stonden er vele reeën en herten met prachtige geweien te pronken in het kortgevreten gras. Vele bokjes en een ezel stonden dan onder een afdak van het huisje, dat in het midden stond, te schuilen voor de zon of regen. De pauw in vol ornaat op het dak en duiven die er lustig op los koerden. Wat was hier gebeurd. Niets van dat alles was nog vindbaar.
Ik liep om het hertenkamp heen en bleef speuren naar een hert of ree. Plots zag ik een eenzaam manlijke hert onder het pas opgeknapte afdak staan.
Ik haalde wat brood en bood het het hert aan. Langzaam, maar zelfverzekerd liep het op me af.
Hij knabbelde wat brood op en nam een lekkere wortel als toetje in ontvangst. Ik murmelde eerst wat voor mij uit en vroeg mij hardop af wat er aan de hand was. Het hert spitste zijn oren en antwoordde mij dat alle herten en reeën in protest waren en zich niet lieten zien. “Maar waarom dan”, vroeg ik. “Wat valt er te protesteren in een hertenkamp, immers het ontbreekt jullie toch aan niets?”
“Het gaat om mij”, zei het hert wat zachtjes tussen twee happen door. “Om jou?” “Ja om mij. Kijk beste mens, ik ben Koos een excentrieke hert. Ik hou van anders zijn, weet je. Niet zoals die andere manlijke herten. Ze zijn zo traditioneel, Elke dag zien ze er hetzelfde uit, hetzelfde kapsel, een groot gewei als muts en sekssymbool voor de meiden, burlen altijd hetzelfde lage deuntje. Is toch allemaal ouwe koek weet je. Ik heb in de afgelopen jaren goed geluisterd naar al die mensen die op twee benen bij ons komen kijken en ons het eten geven. Op een gegeven moment zei zo’n kindmens dat ze een vliegend hert zag. Ik keek verschrikt in de lucht, maar ik was zeker te laat want ik zag nergens een hert vliegen. Ik ben gelijk naar de groep gelopen en heb hun verteld dat herten blijkbaar ook kunnen vliegen. Een kindmens vertelde dat. Iedereen begon me uit te lachen en zeiden dat ik gek was geworden. We zijn toch geen eenden en zo, zeiden ze. Sindsdien willen ze niets meer met me te maken hebben en zijn in protest. Ze willen dat ik ga verhuizen.”
“Ik heb me ten doel gesteld”, zei het hert.“Dat ik ook wil vliegen, net als dat vliegend hert. Kan jij me misschien helpen om in contact te komen met dat vliegend hert dat kennelijk over ons hertenkamp is gevlogen?”
Het hert keek me zo vol verwachting aan dat ik het niet over mijn hart kon krijgen om hem te vertellen dat een vliegend hert inderdaad bestaat, maar in werkelijkheid een groot insect is. Er ging me een lichtje op en zei; “Dat ik zeer binnenkort weer langs zou komen.”
Ik nam afscheid van het bijzondere hert, stapte in de auto en reed naar huis.
Enkele dagen later was het weer tijd om naar het hertenkamp te gaan. ik nam een paar kerstkaarten mee, waarop ik aan de achterkant het een en ander had geschreven. Het bijzondere hert zag me aan komen lopen en liep me vrolijk tegemoet. “En?” Vroeg hij. “Heb je contact gehad met het vliegend hert?”
“Ja” zei ik en liet hem foto’s zien van Rudolf de roodneus rendier. “Kijk maar dit is het vliegend hert en hij heeft het een en ander op de kaart geschreven.” Omdat het hert niet kon lezen, las ik hem het volgende bericht voor. “Beste Koos, vliegen is niet makkelijk en je moet eerst een heel leven in goedheid leven wil je toegelaten worden tot de AVVH (Academie Voor Vliegende Herten). Dat wil zeggen wees goed voor alle dieren in het hertenkamp. Als je dat gedaan hebt Koos, zorg ik Rudolf ervoor dat je toegelaten wordt. En op het moment dat je je laatste adem uitblaast neem ik je mee.”
Koos luisterde aandachtig en een glimlach verblijde zijn kop. Hij stond parmantig recht, schouders recht en staart straight. Een twinkeling in zijn bruine ogen bevestigde zijn tevredenheid. Hij draaide zich plots om en rende opgetogen naar de kudde reeën en herten, die om het hoekje van de overkapping, nieuwsgierig naar hem hadden gekeken. Hij had hen kennelijk verteld dat ik terug zou komen. Het duurde zo’n 5 minuutjes, waarbij de kudde aandachtig luisterde naar de heftig heen en weer lopende Koos het hert. Plots kwam iedereen gezamenlijk aanlopen met Koos als aanvoerder voorop. Ze dromden allen voor het hek en Koos vertelde me dat ze allemaal de kaart wilden zien. Ik nam het uit mijn binnenzak en liet alle reeën en herten de kaart zien. Ze “spraken” door elkaar van opwinding. De jong hertjes begonnen in het rond te springen en de vrouwtjes keken bewonderen naar Rudolf en Koos. Koos was weer de held, hij werd gelooft en behoorde weer volledig tot de kudde. Hij bedankte me en beloofde dat ie alles zou doen om Rudolf te ontmoeten. Alle herten en reeën zwermden tevreden uit over het hertenkamp. Het was weer zoals van ouds. Tevreden stapte ik in mijn auto en reed naar huis.
Kortgeleden kreeg ik contact met de verzorgster van het hertenkamp en vertelde haar het verhaal van Koos. Ze was ontroerd en zei dat Koos niet lang meer te leven had. Ik ben de volgende dag naar hem toegegaan met weer een kerstkaart van Rudolf. Koos zag er na al die jaren vermoeid uit.
“Hoi mens” zei hij. “Nog even en ik ontmoet Rudolf.” Ik liet hem de kaart zien en las hem voor. “Beste Koos, je hebt zo je best gedaan en de kudde beschermd.
Je liet de herten hert, de reeën ree, de ganzen gans en de eenden eend zijn.
Straks kom ik je ophalen en vliegen we naar het noorden. Groeten Rudolf.”
Koos tilde zijn kop uit het stro gaf een laatste triomfantelijke burl en blies tevreden zijn laatste adem uit. Het was doodstil op het park. De herten en reeën stonden in een grote groep verdrietig rondom Koos. Plots nam de wind in kracht toe en verblinde iedereen. Een soort “Hohoho” was licht door de harde wind hoorbaar. De wind ging net zo snel weer liggen als het was opgekomen. Waar Koos gelegen had was een rode glimmende gloed achtergebleven. Koos was aan zijn reis begonnen. “Tabee Koos, vlieg veilig”, schreeuwde ik hem triomfantelijk na. We keken met z’n allen een lange tijd in de lucht. Ik stapte in mijn auto en reed tevreden naar huis. Op het terras nam ik een Amstel Biertje en proostte op Koos, het vliegend hert.
* (Esperanto) Forgesi La Serva = Vergeet de Herten.
